Het Hof Amsterdam heeft op 13 januari 2015 uitspraak gedaan ten aanzien van verzoek van de man om zijn reeds eerder door de rechtbank vastgestelde alimentatieverplichting (partneralimentatie én kinderalimentatie) te wijzigen wegens wijzigingen in de financiële positie. De man is directeur-grootaandeelhouder van een holding waaruit hij sinds 2009 geen inkomsten meer ontvangt en waarvan de activiteiten sindsdien stilliggen. Hij heeft verder een rekening-courantschuld aan de holding. Het verzoek van de man is echter afgewezen, omdat de man heeft nagelaten voldoende inzicht te verschaffen in zijn financiële positie waaruit het Hof Amsterdam kon afleiden dat hij niet meer gehouden kon worden aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De man heeft tegen deze uitspraak van het Hof cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 29 januari 2016 het beroep van de man verworpen.
De essentie van deze uitspraak is dat wanneer een alimentatieplichtige een beroep op de wijziging van omstandigheden doen omdat hij niet meer aan zijn betalingsverplichting kan voldoen dat het van belang is dat voldoende aannemelijk gemaakt worden dat er geen draagkracht is om de vastgestelde bijdragen te voldoen.
Het hof acht het begrijpelijk en ook acceptabel dat de man in de periode nadat het slechter ging met zijn bedrijf, door middel van diverse investeringen heeft geprobeerd dat bedrijf weer levensvatbaar te maken. Dat die investeringen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid behoort – tot op zekere hoogte – tot het normale ondernemersrisico en valt de man in die zin dan ook niet aan te rekenen. Wel is het hof van oordeel dat de man, in het licht van zijn onderhoudsverplichting en de in dat kader van belang zijnde inspanningsverplichting voor het genereren van voldoende draagkracht, toen na enige tijd bleek dat de investeringen geen resultaat hadden, zich had moeten inspannen om op andere wijze inkomen te verkrijgen, bijvoorbeeld door te solliciteren op een functie in loondienst. Toen de man na enige jaren moest constateren dat het hem niet lukte om inkomen als ondernemer te verwerven, had hij andere keuzes moeten maken en actief moeten solliciteren. Dat de man gelet op zijn opleiding en werkervaring niet in staat zou zijn een inkomen uit loondienst te genereren waarmee hij in ieder geval in staat is aan zijn wettelijke onderhoudsverplichting te voldoen, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt. Onder omstandigheden mag van een alimentatieplichtige verwacht worden dat hij inteert op zijn eigen vermogen om aan zijn verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Het ligt op de weg van de man om te onderbouwen dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te betalen.
Het is derhalve niet voldoende om te stellen dat er geen inkomsten verworven kunnen worden uit de eigen onderneming en dat de reeds eerder vastgestelde alimentatie dus niet meer voldaan kan worden. Een wijzigingsverzoek tot verlaging van de alimentatie zal derhalve wegens onvoldoende onderbouwing worden afgewezen.
Bent u van mening dat u niet meer kunt voldoen aan de vastgestelde alimentatiebijdragen, neem dan contact op met het kantoor, zodat wij u van een gedegen advies kunnen voorzien!